The Canino connection

 

In 1818 was het eerste oudheidkundig museum van de jonge staat NL, het RMO in Leiden, een feit. Maar hoe het museum te vullen? Een deel van de vazencollectie van Lucien Bonaparte werd voor het museum aangekocht, bijna honderd Griekse vazen!

In 1839 bezochten Lucien Bonaparte, de jongere broer van Napoleon, en zijn vrouw Nederland. Op hun landgoed Canino, bij Viterbo, hadden ze tien jaar eerder ruim 2000 'Etruskische' vazen laten opgraven in het Etruskische Vulci en eind dertiger jaren wilden zij een deel van hun collectie verkopen. In tien artikelen, geschreven door specialisten, worden verschillende facetten van de 'opgravingen', vazencollectie en -verkoop van Bonaparte belicht. Dit boek is de weerslag van een symposium dat in januari 2015 in het RMO werd gehouden.

The Canino connections
The history and restoration of ancient Greek vases from the excavations of Lucien Bonaparte, Prince of Canino (1775-1840)
ed. by Ruurd Binnert Halbertsma
Leiden: Sidestone Press, 2017
165 p., veel kleuren illustraties.- ISBN 978-90-8890-499-8
PALMA 16 (Papers on archaeology of the Leiden Museum of Antiquities)

In het eerste artikel geeft Pieter ter Keurs een uitstekende algemene inleiding over de politieke onzekerheden begin 19e eeuw en de particuliere collectievorming die een middel kon zijn sociale status, prestige en financieel gewin te verwerven. Daarnaast werd het verzamelen voor nationale staten ook van belang, zeker als het een jonge staat zoals NL betrof. 

Alessandra Costantini gaat in op de persoon van Lucien Bonaparte (verder LB) die zich van andere verzamelaars onderscheidde door zijn "genuine love for art" (p.16). Hij trouwde tegen de uitdrukkelijke wens van zijn grote broer in met Alexandrine de Bleschamp met wie hij tot zijn dood in 1840 getrouwd bleef. Na politieke omzwervingen kocht hij in 1808 het gebied Canino van  de "Apostolic Chamber" en nam zijn intrek in het Castello di Musignano, dat vanaf 1828 toen Lucien's opgravingen in de graven van het Etruskische Vulci begonnen, ook dienst deed als restauratieatelier en museum van de vondsten. LB publiceerde zijn vondsten nauwkeurig (zeker voor die tijd) in een catalogus en  liet van de belangrijkste vazen tekeningen maken. Volgens 19e-eeuwse criteria toonde hij de opgegraven voorwerpen naar materiaal, maar van één tombe liet hij de hele inhoud bij elkaar zien, voor die tijd ongebruikelijk. Ook correspondeerde hij met Eduard Gerhard, de eerste secretaris van de toen pas opgerichte Instituti di Corrispondenza Archeologica in Rome, die als een van de eersten de 'Etruskische' vazen toeschreef aan Athene (Attica). Overigens, een waarheid waar LB niet aan wilde.
In een van die brieven schreef LB over de vazen die het museum in Leiden aankocht dat ze  "second-rate" waren. De toenmalige directeur van het Leids museum, Conrad Leemans,  antwoordde Gerhard, dat hij nu 96 vazen uit LB's verzameling had "but it could be, Sir, that the vases I am describing to you as remarkable, you might consider instead ordinary" (p.22).
Na LB's dood zette zijn weduwe zijn activiteiten nog wel voort, maar zonder zijn openheid en enthousiasme.

Anne Viola Siebert laat de lezer kennismaken met August Kestner (1777-1853), vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk en het koninkrijk van Hannover bij het Vaticaan, en medeoprichter van de hierboven genoemde Instituto. Hij was weliswaar jurist, maar hij had grote interesse in archeologie, kunsthistorische vraagstukken en de Etruskische cultuur. Hij deed onderzoek in Tarquinia (1827) en was een van de eerste bezoekers aan LB's opgravingen bij Vulci. Hij bekeek, tekende en beschreef de vazen in zijn dagboek en in zijn brieven aan o.a. zijn zus Charlotte en was ervan onder de indruk. Met behulp van zijn dagboeken, zijn brieven en andere geschreven bronnen (zoals de catalogi van LB, Beazley archief) lijkt het mogelijk vazen afkomstig uit LB's opgravingen – nu verspreid over verschillende musea – te identificeren.

Bij onderzoek naar de herkomst van de vazen in de Hermitage zijn al ruim 100 vazen geïdentificeerd die uit de Canino-collectie komen, zo meldt Anna Petrakova in haar artikel, en het onderzoek is nog gaande.

De editor van dit boek schreef met Jos van Heel over de Canino-vazen die W.H.J. Baron van Westreenen van Tiellandt (Den Haag) kocht (1839-1840, 9 vazen) en die uiteindelijk in het RMO terechtkwamen (96 vazen).

Vinnie Nørskov beschrijft hoe belangrijk de verkoopcatalogi (1834-1849) van LB's collectie nog steeds zijn. Door nauwkeurig onderzoek is het mogelijk verschillende Griekse vazen in diverse musea te herleiden tot deze collectie en dat kan een indicatie zijn dat ze in Vulci werden gevonden.

Waren de zwart- en roodfigurige vazen Etruskisch of Grieks? Hoe moet men ze restaureren en hoe werden ze gemaakt? En wat te doen met de scherven en andere aardewerk potten die minder mooi gedecoreerd waren? Vragen waarop men in de 19e eeuw nog geen definitief antwoord had. Friederike Bubenheimer-Erhart beschrijft duidelijk in haar artikel hoe men in de 19e eeuw tegen het gevonden aardewerk aankeek. Zeker toen eenmaal defintief de Griekse origine van het zwart- & roodfigurige aardewerk vaststond, richtte men de blik op en waardeerde men meer en meer het 'andere' aardewerk, zoals de in-en-in-zwarte Etruskische vazen (zgn. bucchero). De laatste drie artikelen gaan over de restauraties van de Canino-vazen. Hoe keek LB er zelf tegenaan en wie restaureerde zijn vazen (door M-A. Bernard)? De restauratiegeschiedenis van de 96 Canino-vazen in het Rijksmuseum van Oudheden werd geschreven door R. Dooijes en M. Düring en die in de Hermitage door A. Bukina.
Als laatste is een catalogus toegevoegd van ongeveer een derde deel van de RMO-Canino-vazen.

Het is een interessant boek om inzicht te krijgen in het ontstaan van privé- en museale verzamelingen in de 19e eeuw, in het bijzonder die van het – in 2018 tweehonderd jaar jonge –  Rijkmuseum van Oudheden.

Mooie aanrader!   

© conens & van wiechen drs A. van Wiechen