Een van de vele pareltjes in Istanbul is de zestiende-eeuwse moskee van Rüstem Pasja, die onder de regering van sultan Süleyman de Grote tweemaal grootvizier was. Hij was gehuwd met de lievelingsdochter van de sultan, prinses Mihrimah. De bouw van de moskee werd toevertrouwd aan de beroemde Ottomaanse architect Sinan, die verantwoordelijk was voor de bouw van tientallen moskeeën, mausolea, aquaducten, paleizen, openbare badgebouwen, keukens, koran-scholen etc. Sinan vond zijn inspiratie voor deze moskee in de zesde-eeuwse Sergius- en Bacchus kerk (Küçük Aya Sofya Cami) gebouwd in opdracht van de Byzantijnse keizer Justinianus.

De zestiende-eeuwse Rüstem Pasja moskee is heel bijzonder. Niet alleen omdat het op een hoog terras werd gebouwd over een winkelcomplex en een schitterende binnenplaats heeft. Vooral door de muurdecoraties is de moskee uniek: de mooiste tegels uit de pottenbakkersateliers van Iznik. Het was de bloeiperiode van het Iznik-aardewerk, een weelde van kleurige bloemen onder glazuur!
In de Rüstem Pasja moskee is dit aardewerk prachtig te zien op de plaats waarvoor het ook is bedoeld. De tegels zijn in alle overdaad op de muren van de moskee aangebracht als een waar visioen van het paradijs.

Met heldere kleuren blauw, turkoois, olijfgroen, donkerpaars en opvallend 'tomaten'rood vormen rozen, granaatappels, narcissen, anjelieren, hyacinthen en natuurlijk de bij de Turken zo geliefde tulpen prachtige patronen op een witte achtergrond. Geen tegeltableau is hetzelfde, een verrukking voor het oog.

De opdrachtgever van deze moskee was grootvizier Rüstem Pasja. Na zijn dood in 1561 voltooide zijn weduwe Mihrimah de bouw. Meestal zijn opdrachtgevers niet meer dan een naam, maar Rüstem Pasja kennen we iets beter ......

Rüstem Pasja was namelijk grootvizier in de periode dat Augerius Busbequius in opdracht van keizer Ferdinand van Oostenrijk met de Ottomaanse sultan Süleyman de Grote moest onderhandelen over vrede. De onderhandelingen liepen stroef; Busbequius had acht jaar nodig om uiteindelijk met een vredesverdrag van acht jaar terug naar Wenen te gaan. Tijdens zijn verblijf in het Ottomaanse Rijk en vooral in Constantinopel (Istanbul) schreef hij brieven in het Latijn naar het thuisfront. Of misschien schreef hij zijn belevenissen en gedachten in briefvorm pas toen alles achter de rug was. Hoe dan ook, zijn vier brieven geven een fascinerende inkijk in de 16e-eeuwse politieke interactie tussen 'Europa' en de sultan. Ook lezen we over wat Busbequius dacht over de Turken, hun gewoonten en hun geschiedenis. Daarbij schuwde hij zeker geen kritiek op het beleid van eigen, 'Europese' zijde. Maar hij had weinig oog voor eigentijdse Turkse gebouwen of aardewerk, wel voor overblijfselen van de oudheid; in dat opzicht was hij een man van zijn tijd.

In Busbequius' brieven vinden we dan ook geen beschrijving van het Iznik-aardewerk, maar wel verhalen over Rüstem Pasja. Busbequius heeft Rüstem Pasja gezien, gesproken en met hem onderhandeld. Bij zijn eerste aankomst in Istanbul (januari 1555) was de sultan niet in zijn paleis - hij was bij zijn leger in Anatolië. Busbequius bracht wel een beleefdheidsbezoek aan Rüstem Pasja, hoewel die toen tijdelijk bij de sultan uit de gratie was. De Habsburgse gezant had er terecht alle vertrouwen in dat Rüstem in de nabije toekomst wel weer een erefunctie zou krijgen.

Als grootvizier was hij een van de belangrijkste adviseurs van de sultan, die Rüstem's gierigheid de staat ten goede liet komen door hem minister van financiën te maken. En dat deed hij goed, zo lezen we bij Busbequius, hij verkocht zelfs de kruiden en bloemen uit de tuin van de sultan om de schatkist te spekken. Er zou zelfs in het Topkapı paleis een speciale 'schatkamer' zijn geweest voor het geld dat door Rüstem Pasja bij elkaar was geschraapt! Hij speelde verder een belangrijke rol in enkele paleis-intriges waarbij ook Roxelane, vrouw van Süleyman de Grote en moeder van Mihrimah, was betrokken.

Al kon Rüstem Pasja flink tegen Busbequius tekeer gaan, hem intimiderend en dreigend met oorlog, en hem zelfs ook huisarrest opleggen als dat in politieke opzicht nodig was, een meer persoonlijk contact is er ook geweest. Zo probeerde Rüstem de gezant over te halen moslim te worden; dat gebeurde - schreef Busbequius - als een Turk achting voor iemand koesterde en hem eer wilde bewijzen. Diplomatiek antwoordde Busbequius dat hij de religie waarmee hij was geboren trouw bleef, maar tussen de regels door krijg je al lezend nu nog het gevoel dat Busbequius deze geste van de grootvizier waardeerde.

Eens op een dag stuurde Rüstem Pasja een grote, heerlijk dorstlessende watermeloen aan Busbequius met de boodschap dat in Belgrado en Buda meer en grotere van deze vruchten aanwezig waren. Hij doelde hiermee duidelijk op kanonskogels. Busbequius begreep de clou en liet aan de grootvizier overbrengen dat hij hem zeer bedankte voor de lekkere vrucht, deze met smaak zou opeten en dat er in Wenen veel meer en bijna nog grotere van deze vruchten waren!

Busbequius noemde Rüstem Pasja intelligent en eerlijk, een man die vrede nastreefde, maar dat poogde te bereiken door intimiderend en bozig optreden. Hierdoor verliep menig onderhoud tussen beide mannen en hun tolken stroef en eindigde wel eens met een woedeuitbarsting. Rüstem Pasja overleed op 8 juli 1561; hij werd opgevolgd door Ali Pasja, met wie Busbequius verder zaken deed.

Mihrimah voltooide de bouw van Rüstem pasja's moskee ... en zo staan we weer in die prachtig gedecoreerde moskee in Istanbul. Toen Busbequius voor het eerst naar Istanbul trok, zag hij tulpen, hyacinthen en narcissen. In het verloop van de onderhandelingen werd hem duidelijk dat de Turken verzot waren op die bloemen. Hij zag ze in de tuinen van de sultan, kreeg ze aangeboden door de janitsaren die hem begeleidden en kon ze bewonderen op de kleurige gewaden die de Turken droegen. Busbequius moest toegeven dat zijn zwarte en korte kleding povertjes  afstak bij de kleurrijke en bijna majestueus lange kaftans van de Turken.

Busbequius zal niet de aardewerk bloemenpracht van Rüstem Pasja's moskee hebben gezien, maar laten we wel zijn ... zonder de Turken en Busbequius zouden wij hier in Nederland nooit zo'n tulpenland zijn geworden, maar dat is een ander verhaal!