Elke pelgrim op weg naar Santiago de Compostela had zo zijn eigen reden om te gaan: de prangende angst voor de hel, het vonnis van de rechter, een behoefte aan geestelijke verdieping, de raad van de biechtvader of de drang te ontsnappen aan dagelijkse sleur en sociale controle.
Lopend, per fiets of gemotoriseerd probeert de Santiago-ganger van nu zijn doel op eigen wijze te bereiken, waarbij dat doel niet alleen Santiago de Compostela is, maar ook het volbrengen van de zichzelf gestelde uitdaging. Steeds zullen deze 'pelgrims' de wegen naar noordwest Spanje bevolken in het besef dat zij een klein onderdeeltje zijn van een eeuwenlange traditie. Dát is juist het fascinerende van deze reis over Santiago-wegen: overal historische monumenten en tien eeuwen pelgrimsverhalen. 

In noordwest Spanje vond de negende-eeuwse bisschop Teodemiro - door engelenhulp en een heldere ster aan de hemel - het graf van de apostel Jacobus de Meerdere terug. Het bedevaartsoord Santiago de Compostela was geboren. Santiago is de Spaanse naam van Sant-Iago (heilige Jacobus) en Compostela is misschien afgeleid van het Latijnse compostum dat begraafplaats kan betekenen. De populaire woordafleiding van campus stellae (veld van de ster, verwijzend naar de ster die de plaats van het graf aangaf) is minder waarschijnlijk.
Legenden leggen uit hoe het mogelijk is dat een apostel, in Jeruzalem rond 43 onthoofd, in Spanje begraven kon liggen: engelen brachten Jacobus' lichaam en hoofd met een bootje naar de kust van Galicië, waar het landinwaarts door twee leerlingen werd begraven. De middeleeuwers geloofden dit, en in dat geloof trokken zij in groten getale, vanaf de tiende eeuw, naar Santiago de Compostela. Of Jacobus' lichaam nu wel of niet in Santiago de Compostela begraven ligt, is voor niemand meer van groot belang. De tocht van nu is een reis in en naar het verleden in de voetsporen van deze eeuwenoude, gelovige pelgrim.
De legenden met betrekking tot Jacobus en zijn relatie met Spanje waren al in de twaalfde eeuw in manuscripten vastgelegd. In de eeuwen die volgden, werden meer wonderen gezien en doorverteld van pelgrim tot pelgrim. Een stad of dorp kon aan populariteit winnen als halteplaats, wanneer er zich een 'wonder' had voltrokken. De twaalfde-eeuwse Aimeri Picaud benadrukt in zijn pelgrimsgids de wonderen die plaats vonden in de belangrijkste halteplaatsen langs de vier meest populaire wegen door Frankrijk op weg naar Santiago de Compostela. Hij vertelt ons bijvoorbeeld hoe in Vézelay bij het graf van Maria Magdalena kreupelen weer kunnen lopen, stommen weer spreken en blinden weer kunnen zien.

Er is één wonder langs de camino de Santiago (Jacobus-weg) dat in alle pelgrimsverhalen sterk naar voren komt. Het is een levendig gebeuren dat iedereen zeer aansprak. Pelgrims vertelden het in geuren en kleuren aan medepelgrims en thuis gekomen werd het een vast onderdeel van het vaak herhaalde mondelinge of schriftelijke reisverslag ....

VERSMADE LIEFDE

Er waren eens een vader, moeder en zoon op weg naar Santiago de Compostela. Ze kwamen op een avond aan in Santo Domingo de la Calzada en brachten de nacht door in de plaatselijke herberg. De herbergiers-dochter werd op slag verliefd op de zoon, maar deze wees haar af. Dát was de schone Spaanse niet gewend en ze zon op wraak.

Toen de drie pelgrims sliepen, sloop zij hun slaapkamer binnen en verstopte een gouden beker van haar vader in de knapzak van de jongen. De volgende ochtend stonden de pelgrims vroeg op en vertrokken onmiddellijk om vóór de hitte van de middag al heel wat kilometers gelopen te hebben. Toen ze de herberg verlaten hadden, schreeuwde de herbergiersdochter moord en brand "... gestolen en ik weet wel wie het gedaan hebben ... die pelgrims die zó stiekem vanochtend heel vroeg al weggingen".
Gezagsdienaren haalden de pelgrims in en in de knapzak van de jongen werd de 'gestolen' beker gevonden. De rechter veroordeelde de onfortuinlijke jongen tot de galg. Machteloos en diep bedroefd liepen de ouders verder naar Santiago de Compostela en baden vurig tot de apostel. Op de terugweg wilden ze het graf van hun zoon bezoeken in dat vermaledijde oord, maar tot hun grote verrassing hing hun zoon nog aan de galg ........ en hij leefde!
De heilige Jacobus had al die tijd zijn voeten ondersteund  (rechts)!
Verheugd gingen de ouders naar de rechter met het verzoek hun levende zoon van de galg te mogen halen.

Maar de rechter, die net aan tafel was gegaan, was niet lichtgelovig. "Net zo goed als mijn gebraden kippetje morsdood is, zo is ook een gehangene dood", sprak hij. Maar tot verbazing van iedereen kregen de kippenboutjes weer veren en luid kakelend en kraaiend stonden kip en haan levend op tafel!
De onschuldige jongen werd van de galg gehaald en de valse herbergiersdochter werd op de brandstapel gezet. Zó ging dat blijkbaar in die tijd!

   
Dit wonder sprak de pelgrims aan. Hoe vaak hadden zij al niet te maken gehad met oneerlijke herbergiers en verleidelijke meisjes. En hoe vaak waren onschuldigen niet van misdaden beticht? Uit dit verhaal bleek dat dankzij Jacobus uiteindelijk het recht zegevierde!

Het wonder dat al in zijn oervorm - de geredde gehangene als centraal thema - in de twaalfde eeuw werd opgetekend, werd in de loop van de tijd met franjes - de levende kippenboutjes - geromantiseerd en gelokaliseerd in de Noord-Spaanse stad Santo Domingo de la Calzada. Deze stad langs de camino was beroemd door zijn naamgever de heilige Dominicus (Domingo) die aan het eind van de elfde eeuw letterlijk aan de weg (calzada) timmerde om de weg naar Santiago de Compostela voor de pelgrims begaanbaarder te maken. De glans van Domingo's wonderen was door de jaren heen iets verdoezeld en dit nieuwe 'wonder' gaf Santo Domingo de la Calzada als pelgrimsplaats opnieuw grote populariteit. Zeker toen een kippenhok (rechts) in de kerk werd geplaatst met een échte kip en haan ... uiteraard nazaten van de levend geworden kippenboutjes!
En rond dit kippenhok ontstonden natuurlijk allerlei pelgrimstradities: als de pelgrim de haan hoorde kraaien tijdens de mis dan haalde hij zeker Jacobus' graf en voor extra zekerheid nam hij een wit veertje van deze kip of haan mee, uiteraard tegen betaling, want dat bracht geluk.

VERSPREIDING 

Vanaf het reisverslag van Seigneur Nompar de Caumont, die in 1417 pelgrimeerde naar Santiago de Compostela, komt dit kippenwonder steeds terug in geschreven woord en lied, zoals blijkt uit het Liedeken van Sint Jacob in het zestiende-eeuwse Antwerpsch Liedboek waarin "d'een hoen na den anderen van den speet brac". Het wonderverhaal leende zich prachtig om bij thuiskomst gedetailleerd te vertellen en met bijzonderheden uit te breiden. Een enkele pelgrim ging zelfs zover, dat hij het verhaal vertelde alsof hij zelf onschuldig aan de galg had gebungeld.

Het verhaal leende zich ook heel goed om uit te beelden. De ruim honderd nog bestaande afbeeldingen, verspreid over heel Europa, laten steeds nieuwe composities en figuren zien. De kleurrijkste zijn in veelvoud in Frankrijk te vinden.
Vooral in de zestiende eeuw was het kippenwonder een populair onderwerp en enkele mooie voorbeelden in glasramen zijn aan te treffen. Vlakbij Parijs ligt Triel-sur-Seine en de Saint-Martin kerk staat uitnodigend open. De kerk kreeg in de zestiende eeuw een nieuw koor en in de Jacobuskapel (schelpen in het gewelf) werd toen een glasraam geplaatst waarop in vier scènes het kippenwonder heel levendig wordt verbeeld. Het leukste afgebeelde moment is het laatste: rechter en vader-pelgrim kijken toe terwijl de haan victorie kraait in de vlammen van de open haard (rechts) en een bediende, nog beduusd van het gebeurde, aan het braadspit lijkt te draaien. Schitterend detail is de afbeelding op de schouw: loom liggende, naakte putti op een guirlande-bed van druiven en ander fruit. In Sully-sur-Loire wordt ook duidelijk gevisualiseerd dat oneerlijkheid gestraft wordt: de herbergiersdochter staat in de laatste scène op de brandstapel.

Hoewel de kunstenaar van de wandschilderingen in het Normandische Canville-la-Rocque (rechts) minder bedreven was en ongetwijfeld alleen plaatselijke bekendheid genoot, geven zijn houterige figuren de essentie van het wonder duidelijk weer: de oneerlijke dochter wordt weggevoerd aan een stuk touw om haar nek.

Een zeer expressieve afbeelding komen we tegen in het kleine Jodokus-kerkje van Überlingen (Zuid-Duitsland), waar aan het eind van de vijftiende eeuw een ruim 15 meter lange wandschildering werd aangebracht. Het moment suprême is fantastisch weergegeven: in een interieur zijn acht toeschouwers,

onder wie de vader en moeder, getuige van het wonder. In het midden, bij de grote haard zit de keukenhulp verbaasd te kijken naar het braadspit dat hij met beide handen vasthoudt, maar waarvan de gebraden kippen - naakt als ze zijn zonder veren! - vrolijk af-vliegen. Het zijn in totaal drie kippen, de laatste zit nog geregen op het spit (links), de tweede is er al af en vliegt uit het rechter afbeeldingskader

en van de derde kip is alleen nog de open cloaca te zien. De rest is helaas weggebikt vanwege de inzet van een venster. Terwijl de ouders en de jongen in de laatste scène Jacobus bedanken, eindigt de kunstenaar met een trotse haan in een kooi (rechts).

 

Vroeger waren de wegen naar Santiago de Compostela bevolkt door miljoenen pelgrims die - meestal - ook weer thuis kwamen, rijk aan ervaringen en met een schat aan nieuwe verhalen om nooit te vergeten! Nu zijn het boeiende wegen waarlangs we via monumenten, dagboeken of liederen inzicht krijgen in geloof, denken en kunst van toen.