Doña Urraca López de Haro ligt er - levensgroot - in steen schitterend bij. Alleen het tipje van haar neus is iets beschadigd, maar dat doet niets af aan haar jeugdigheid. Toch was ze een dame op leeftijd toen ze stierf. Hoe oud? Ja, dat is een vraag die niet makkelijk te beantwoorden is. Immers, we weten niet met zekerheid om welke Urraca het gaat.

Jaren geleden zou iedereen gezegd hebben: deze Urraca is de jongste dochter van Don Lope Díaz de Haro († 1170) en zijn tweede vrouw Doña Aldonza Ruiz de Castro. Het meisje was nog erg jong toen haar vader overleed. Weduwe Aldonza trok zich met haar jongste kinderen terug in het klooster dat zij en haar man hadden gesticht: het cisterciënzer nonnenklooster in Cañas, een klein dorpje op de weg tussen Nájera en Santo Domingo de La Calzada, twee belangrijke steden aan de pelgrimsweg naar Santiago de Compostela. Als deze identificatie klopt, dat was Urraca al vanaf haar peutertijd zeer vertrouwd met het nonnenklooster waarvan ze in 1225 abdis werd. Bij haar overlijden in 1262 zou ze dan ruim negentig jaar oud zijn geweest.
Nieuw onderzoek suggereert dat deze Urraca niet de dochter, maar de kleindochter was van Don Lope en zijn vrouw Aldonza. Deze kleindochter Urraca trouwde en trad na de dood van haar echtgenoot (1219) - zoals veel adellijke weduwes - in het klooster in, waar ze zes jaar later abdis werd. Zij zou bij haar overlijden in 1262 zestig tot zeventig jaar oud geweest zijn. Toch nog altijd een zeer respectabele leeftijd in die tijd.

Welke Urraca zij ook geweest moge zijn, in steen werd ze in vol ornaat - inclusief kromstaf - veel jonger afgebeeld. Dat was toen gebruikelijk. In de middeleeuwen beeldde men graag de overledene uit op de ideale leeftijd, nl. zo oud als Jezus was geworden: 33 jaar. Met haar rechterhand raakt ze licht haar rozenkrans aan. Dit gebedssnoer kreeg pas later zijn definitieve vorm en werd populair; in Urraca's tijd was het nog een nouveauté.

Rond haar gezicht zitten de vele stroken stof gewonden die in die tijd hoorden bij het habijt van de cisterciënzer nonnen. De drie nonnen, die in steen aan haar voeteneind bidden, dragen een soortgelijk habijt. En op de ene lange zijde van de stenen sarcofaag zien we een gedeelte van de begrafenisstoet: elf nonnen (boven) begeleid door twee geestelijken. De beeldhouwer heeft elk van de vrouwen op een andere manier weergegeven: biddend of wijzend, en één legt haar hand op de schouder van de non voor haar. Hun ingewikkelde kappen lijken topzwaar en net zoals bij de kap van Urraca zelf, is de bovenste doek donker gekleurd, bijna zwart.

De twee korte kanten van de sarcofaag zijn ook gebeeldhouwd, maar die scènes zijn religieus en traditioneel: het naakte Urraca-zieltje door engelen naar de hemel gedragen en Urraca bij de hemelpoort ontvangen door Petrus.

De tweede lange kant laat een ander gedeelte van de begrafenisstoet zien met de gesloten sarcofaag van Urraca. Bisschoppen, abten, priesters en misdienaren zijn druk in de weer tijdens de plechtigheden. Rechts zijn de vertegenwoordigers van de verschillende kloosterorden te zien; de eerste is door zijn koord-ceintuur herkenbaar als franciscaan. De franciscanen waren toen nog een betrekkelijk 'jonge' kloosterorde (goedgekeurd in 1223) en Franciscus van Assisi zelf heeft het klooster van Urraca bezocht, in 1213! 

Zes monniken (tonsuur) rouwen erg expressief boven de doodskist; ze kijken treurig, huilen en trekken aan hun haren!

Achter de kist rouwen vier dames van stand op hun manier: met samengebalde handen op hun wangen (rechts). Ze dragen de 'hoge hoed' populair bij de adel. Deze hoeden bestonden uit een perkamenten frame met daaromheen gewikkeld meterslange gerimpelde linnen of - nog luxer - zijden stroken.

Zo'n hoed draagt ook de vrouw van Felipe op haar grafmonument in Villalcázar de Sirga, een prachtige halteplaats op de camino de Santiago, de bedevaartsroute naar Santiago de Compostela.
Maar deze hoed is een ander verhaal .....