De ruim vijftigjarige Martinus Soutman vertrok in april 1611 per schip naar Santiago de Compostela. De aanleiding van zijn pelgrimage was ongewoon 'geestig'.

Martinus woonde samen met zijn twee - ook ongehuwde - broers Theodorus en Nicolaas in Haarlem, terwijl zijn broer Laurentius zich had gevestigd in Sanlúcar de Barrameda aan de Atlantische kust van Andalusië. Omdat de broers hun geld verdienden op zee als kapitein, bleef het contact tussen de Nederlandse en Spaanse Soutmannen bestaan.

Rond kerstmis 1591 voeren Theo en Laurens samen op zee bij Galicië toen een plotseling opstekende storm de bemanning in rep en roer bracht. Menselijk ingrijpen was niet meer mogelijk, het schip was reddeloos verloren. In uiterste nood werden God en de heiligen aangeroepen en beloofde Laurens van alles, o.a. dat hij - als hij deze ramp zou overleven - op pelgrimstocht naar Santiago de Compostela zou gaan. De gebeden werden verhoord: het schip kwam weldra in rustiger wateren. Eenmaal gered had het inlossen van zijn belofte niet Laurens' prioriteit en bij zijn overlijden in Spanje op 6 september 1596 had hij Jacobus' graf nog geen bezoek gebracht.

Op de dag na kerstmis in 1610 kreeg de Haarlemse Soutman Martinus 's middags tegen vijf uur trek in een biertje en liep over de binnenplaats naar de kelder waar het biervat stond. Het was al donker en hij had dan ook een kandelaar bij zich. Plotseling doofde zijn kaars en viel op de grond. Martinus weet dit aan de wind op de binnenplaats, maar toen hetzelfde hem in de kelder nog tweemaal overkwam, waren wind en toeval uitgesloten. Daarna hoorde hij vlak bij zijn oor een diepe en treurigklinkende stem die tot hem sprak: "Ga naar Jacobus en laat drie dagen lang drie missen lezen". Martinus, niet op de hoogte van Laurens' pelgrimsbelofte, begreep niets van deze boodschap en wist niet wat hij van deze gebeurtenis moest denken. Een bevriend priester raadde hem om bij herhaling de stem te vragen wie hij was en waarom de missen gelezen moesten worden.

Bijna veertien dagen later, op 11 januari 1611, doofde zijn kaars opnieuw en hoorde Martinus dezelfde trieste fluisterstem, maar hij was zo angstig dat hij vergat vragen te stellen. Bij de volgende 'ontmoeting' twee dagen later had Martinus meer moed en kreeg antwoord op zijn vraag. "Ik ben je broer Laurens en ga naar Jacobus". Martinus nam en zekere voor het onzekere - misschien schuilde er immers toch een duivel in deze verschijningen - en bleef de steeds terugkerende stem vragen stellen over het waarom; het antwoord was steeds hetzelfde.

Toen duidelijk werd dat de stem verder niets kwijt wilde en steeds vaker en krachtiger vroeg om bij Jacobus missen te laten lezen, besloot Martinus in april van datzelfde jaar scheep te gaan naar Santiago de Compostela, waar hij een maand later aankwam. Over zijn verblijf in de Jacobusstad is Martinus helaas weinig mededeelzaam. Hij loste in ieder geval de belofte van zijn broer in en liet negen missen lezen.

Uiteraard heeft Martinus nog niet de huidige barok gevel van de kerk gezien. Misschien was hij wel de eerste Nederlander die de Puerta Santa heeft kunnen bewonderen, want deze poort werd in 1611 voltooid.  Deze ingang tot de kathedraal is alleen open tijdens een heilig jaar; een jaar dat de dag van Jacobus - 25 juli - op een zondag valt. Toen Martinus in Santiago de Compostela was, was het geen heilig jaar en dus was de poort zeker niet geopend, maar wellicht heeft hij wel de 24 prachtige stenen beelden bewonderd die de ingang omlijsten. Aan elke kant drie rijen boven elkaar van vier beelden. Ooit waren deze zittende mannen met een boek(rol) in hun hand onderdeel van het stenen, twaalfde-eeuwse koorgestoelte in de kathedraal. Vervaardigd door de beroemde beeldhouwer Meester Mateo was dit koor na ruim vierhonderd jaar in slechte staat en werd neergehaald. De stenen beelden werden her en der in de kathedraal hergebruikt.
Zo stonden deze vierentwintig stenen mannen na eeuwen beschut in het kerkgebouw te hebben gestaan vanaf 1611 in weer en wind. Misschien dat Martinus Soutman nog de oorspronkelijke beschildering van de beelden heeft gezien en kon hij de tekst op de boekrollen nog lezen. Nu is alles weggeregend! De drie beelden bovenin - Jacobus vergezeld van zijn twee (legendarische) leerlingen Athenasius en Theodorus - heeft Soutman niet kunnen zien; die werden pas in 1694 gebeeldhouwd.

Na zijn verblijf in Santiago de Compostela reisde hij verder naar Zuid-Spanje om de weduwe van zijn broer in Sanlúcar de Barrameda van alles op de hoogte te brengen.
Wat zal hij in deze toen bruisende havenstad zijn ogen hebben uitgekeken! Hier was de Italiaanse Columbus (Colon) zijn derde ontdekkingsreis begonnen in 1498 en zeilde de Portugese zeevaarder Magelhaes (Magallanes) met vijf schepen in september 1519 weg ... naar onbekende oorden. Misschien bezocht hij daar ook wel de Nuestra Señora de la O - kerk. Zal hij zijn schoonzuster hebben gevraagd wat dat betekende? Onze Lieve Vrouw van de O ? Ze zal het niet geweten hebben; niemand wist het en niemand weet het!

De veertiende-eeuwse kerkingang is prachtig gedecoreerd in een stijl (mudéjar) die typisch Spaans is en duidelijke islamitische invloeden laat zien. Zou Martinus deze oude kerkingang meer gewaardeerd hebben dan die moderne in Santiago de Compostela?  Zou hij ook de locale, zeer gewaardeerde wijn (sherry, manzanilla) hebben gedronken? Shakespeare, Martinus' tijdgenoot, liet een van zijn toneelfiguren zeggen dat hij zijn zonen zou leren die prima sherry te drinken in plaats van die andere slappe drankjes!
In ieder geval verliet Martinus Soutman Sanlúcar de Barrameda - waarschijnlijk per schip - en op 3 november was hij gezond in Haarlem terug.

Op 26 december, dus een jaar na de eerste verschijning, ging Martinus opnieuw bier in de kelder tappen. Plotseling werd zijn hoed als door een windvlaag van zijn hoofd genomen en sprak de stem opnieuw. Laurens bedankte zijn broer voor diens pelgrimstocht, legde de reden uit van zijn gedane belofte en gaf de raad deze verschijning niet openbaar te maken "want de ongelovigen drijven er maar de spot mee!" Toen de stem uitgesproken was, kwam de hoed als vanzelf weer op Martinus' hoofd terug.

Laurens - of zijn ziel - had blijkbaar rust gevonden, want hij verscheen niet meer. Nog in hetzelfde jaar 1611 werd een verslag van deze merkwaardige gebeurtenissen in huize Soutman opgeschreven en twintig jaar later gepubliceerd.