De zeventiende-eeuwse Pietro della Valle, de Pelgrim, verwonderde zich over de badhanddoeken die ze in Constantinopel gebruikten met aan één kant allemaal lusjes. Van dit materiaal werden grote mantels gemaakt met die lusjes aan de binnenkant. Als je uit bad kwam en je sloeg deze mantel om je natte lijf, dan droogde je snel. "Dit is werkelijk erg prettig na het baden, zwemmen of het hete bad, en voor vrouwen na het wassen van hun haar; het zou ook in onze landen moeten worden gemaakt, maar ik weet niet hoe". Pietro della Valle maakte dus voor het eerst in Constantinopel (Istanbul) kennis met de badstof-handdoek en -badjas!

Bij een goudsmid zag Pietro een schitterend zwaard bestemd voor de sultan, maar hoewel er een overdaad aan goud en edelstenen op bevestigd was, kon het resultaat hem niet bekoren; de materialen mogen dan kostbaar zijn, er lag geen goed ontwerp aan ten gondslag. Fascinerend is het te lezen dat deze zeventiende-eeuwse Italiaanse man wel vol lof en bewondering schreef over het borduurwerk dat hij cadeau kreeg of kocht en waarvan hij zeker wist dat "onze dames in Rome" het zullen bewonderen! Opmerkzaam als hij was onderkende hij direct het bijzondere van dit Ottomaanse borduurwerk .... hij zag geen voor- of achterkant .... het had maar liefst twee dezelfde mooie voorkanten! Verder viel hem het gebruikte goud- en zilver-borduurdraad op.

Pietro was een uitstekend waarnemer en reisverhaal-schrijver. Maar hij was niet de eerste westerling die het Ottomaanse borduurwerk opmerkte. In de zestiende eeuw schreef de ambassadeur van Wenen al hoe hogelijk ook de Turkse mannen het waardeerden; de hoofdprijs bij de jaarlijkse pijl-en-boogwedstrijden was behalve de eer ook een "geborduurde doek".
Een Fransman schreef dat de mannen er zelfs veel geld voor over hadden: zonder blikken of blozen besteedden ze aan twee geborduurde zakdoekjes ongeveer een bedrag dat toen overeenkwam met het dagloon van een handwerksman. Dit soort doeken werden ook als geschenk gegeven. Toen een Weense tandarts de Ottomaanse schrijver en reiziger Evliya Çelebi afhielp van diens kiespijn, kreeg de Wener een doek, fraai geborduurd door een sultansdochter.
Elders schreef Çelebi trots dat ook zijn moeder zeer geroemd werd om haar borduurkunst.

Lopend door de vele musea in Turkije kom je overal borduurwerk tegen. Schoenen, pijlkokers, zadel- en scheerdoeken, kussenovertrekken, kaftans, vloerkleden, tulband-beschermdoeken, tenten, hoofd- en hamam(bad)doeken, .... bijna alles werd in de Ottomaanse periode geborduurd, thuis door vrouwen of in speciale ateliers ook door mannen. Het hof van de sultan, die een eigen borduur-atelier had in het Topkapı-paleis, was trendsetter. Hofdignitarissen en gouverneurs, bestuurders en klerken namen deze mode mee naar alle uithoeken van het Ottomaanse rijk, waar zodoende bestaande locale borduurtradities in meer of mindere mate werden beïnvloed.

Van jongs af leerde het meisje thuis borduren en was ze bezig met haar uitzet. Ze borduurde haar kleding, haar hoofddoeken en sluiers, kussenovertrekken, pronk-hamamdoeken en een hele rits andere doeken die in het dagelijkse leven noodzakelijk waren. Vroeger stond er in de huizen weinig meubilair en werd het textiel in bundels opgeborgen in kisten. Een bundel werd ingepakt in een - meestal vierkante - bohça (inpak-doek) die prachtig was geborduurd vaak met een doorlopend bloemenpatroon. Of het nu de kleren van de sultan waren of van een dorpsmeisje ... om elke kledingbundel een bohça!

Gewoonlijk bestond de uitzet van een meisje uit wat meubilair en twintig tot dertig geborduurde doeken, die tijdens het huwelijksfeest werden opgehangen in de bruidskamer. De geboorte van een kind was een feestelijke gebeurtenis waarbij de jonge moeder haar vriendinnen ontving terwijl ze op een prachtig met geborduurde kussens en doeken versierd bed lag. Bij de besnijdenis van haar zoon werden de geborduurde doeken - door vaardige handen soms tot rozetten gedrapeerd - gebruikt om het bed te versieren. De dochter leerde het borduren van haar moeder en als ze samen naar de hamam gingen, waren de benodigdheden voor een goed bad - zoals baddoeken en lekkere etenswaren - in mooi geborduurde bohça's verpakt en droeg in de hamam de dochter haar mooist geborduurde baddoek zichtbaar voor iedereen. Moeders van zonen kregen op die manier een indruk van een meisje, of in ieder geval: van de borduurkunst van haar! Was zij een geschikte vrouw voor haar zoon?

Het woord yağlik (servet, zak- of vingerdoekje) geeft een belangrijke functie al enigszins aan: yağ is vet, kortom een doekje om vet af te vegen. In een brief aan haar zus beschreef de Engelse Lady Mary Wortley Montague op 10 maart 1718 haar diner-bezoek aan Hafise, de laatste favoriete van de in 1703 gestorven sultan Mustafa II. De ontvangst was hartelijk, de kleding en de sieraden van de gastvrouw overdadig en de vijftig (!) gerechten die één-voor-één werden voorgeschoteld aan Lady Mary misschien iets teveel van het goede. In ieder geval zorgden de vele schotels er wel voor dat het diner lang duurde en dat ze dus alle tijd had om het bestek en de servetten te bewonderen: gouden messen met edelstenen bezet "maar de luxe voorwerpen die me het meest troffen, waren tafelkleed en servetten. Ze waren gemaakt van zeer dunne stof en geborduurd met zijde en goud in de sierlijkste bloem-patronen. Het speet me zeer deze kostbare servetten te moeten gebruiken". Toen ze na de maaltijd haar handen waste in een gouden bekken, had ze opnieuw de grootste moeite om haar handen te moeten drogen aan die prachtige doeken. Als afscheidscadeautje gaf Hafise haar een zeer fijn geborduurd doekje.
Overigens merkte Lady Mary ook op dat de huizen van de gegoede Turkse dames in het algemeen zeker zó schoon waren als die in Holland!

Aanvankelijk was het materiaal van de thuis geborduurde doeken linnen, vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw kwam ook katoen in de mode. De stoffen waren ongeverfd en dus enigszins cremekleurig. Men weefde de doeken thuis of kocht het basis-doek in de bazaar. Als borduurgaren gebruikte men bijna altijd zijde-garens die met natuurlijke verfstoffen werden gekleurd; in de loop van de tijd werd het scala aan kleuren steeds groter. Vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw werden ook garens geverfd met chemische kleurstoffen; dat betekende nog meer kleur-variatie in het borduurwerk en vooral vaak fellere kleuren (hierboven).

Waar veel Europeanen zich over verbaasden was het gebruik van goud- en zilverdraad. Dat waren speciale zijde-garens waaromheen een flinterdun laagje (verguld) zilver of zelfs goud was gewikkeld. Later werd in de eenvoudige huishoudens ook veel dun zilver- of het goedkopere koperfolie gebruikt dat zonder naald in het borduursel werd verwerkt.

Elk meisje had wel een houten borduurraam. Het kon eenvoudig door papa in elkaar geflanst zijn, maar er zijn ook prachtige exemplaren ingelegd met paarlemoer. Veel gebruikt werd de gergef, het rechthoekige borduurraam dat op vier korte pootjes staat.

Aanvankelijk gebruikte men eenvoudige steken zodat het uiteindelijke borduursel de indruk gaf ingeweven te zijn. Maar in de loop van de tijd breidde het aantal borduursteken zich uit en allerlei mogelijke variaties deden hun intrede. Het Ottomaanse borduurwerk in de Turkse kernlanden kende ruim dertig verschillende borduursteken, maar niet de in West-Europa zo populaire kruissteek. Afhankelijk van het patroon werden vul- of contoursteken gebruikt. Bijzonder zijn de steken waarbij de draad strak werd aangetrokken en zodoende mazen ontstonden in het borduurwerk, zoals de muşabak-steek.

In de professionele borduur-ateliers werd meestal de hof-mode gevolgd met patronen die we ook op het schitterende Ottomaanse aardewerk kunnen zien. Thuis werden patronen direct overgenomen naar een voorbeeld, wellicht van het versleten zakdoekje van oma. Misschien stond een van de dorpsvrouwen bekend als goed ontwerpster of werkte er in de bazaar een professioneel tekenaar, dan penseelden zij op verzoek met vaardige hand het patroon op de doek.

Natuurlijk had een creatieve borduurster haar eigen ontwerpen. Irfan Orga beschreef dat in zijn schitterende boek Portrait of a Turkish family - in het Nederlands vertaald onder de titel Aan de oevers van de Bosporus. Hij vertelt over zijn jeugd in Istanbul vlak voor en na de eerste wereldoorlog en wat die oorlog betekende voor een 'gewone' middenklasse Turkse familie. Moeder Şevkiye was altijd aan het borduren, terwijl er bedienden waren voor de huishouding. Zij kon in haar borduurwerk met unieke, krachtige patronen in mooie kleuren haar creativiteit kwijt. Later na de oorlog, waarin haar man was gesneuveld en waardoor zij met drie kinderen en vrijwel zonder geld achterbleef, wist zij door verkoop van haar borduurwerk aan buitenlanders weer enige welstand te bereiken.

In het begin van de twintigste eeuw 'viel het doek' voor deze handgeborduurde doeken: de republiek Turkije was een feit en vrouwen kregen meer kansen zich ook buitenshuis te ontplooien. Daarnaast zorgde - zoals overal - de industrialisatie voor goedkopere machinaal gemaakte tafelkleden en doeken. De ouderwetse handwerkjes verdwenen in de kist of werden verkocht. Gelukkig zijn de geborduurde doeken terug van weg-geweest; ze worden weer gewaardeerd en tentoongesteld en onderzoekers publiceren ze in kleurige boeken.

Onze "geborduurde Turkse handdoekjes" zijn misschien niet zo mooi en oud zoals de doeken die te zien zijn in musea, maar ze zijn voor ons, net zoals voor Pietro della Valle bijna vier eeuwen geleden, een tastbare herinnering aan onze reizen door Turkije.